In de Oudheidkamer hebben we een aantal foto’s van groepen vrolijke aardbeienplukkers. Dat gaf te denken; mijn herinnering aan aardbeienplukken is voornamelijk aan zere rug en benen.

Deze tentoonstelling is een goede aanleiding om de aardbei onder de loep te nemen. De teelt van aardbeien was hier groot in de eerste helft van de 20ste eeuw. Dat de plukkers op de foto vrolijk waren is best te begrijpen. Men had in de tijd van crisis en armoede de gelegenheid om in de zomer een centje extra te verdienen. De invasie van plukkers moet groot geweest zijn. Behalve onze eigen bevolking kwamen ook Rotterdammers met de fiets en met de tram naar de eilanden.

Het telen van aardbeien werd door zowel boeren als tuinders gedaan. Veelal had men buiten de gewone teelt nog 1 à 1 ½ ha aardbeien. Grotere tuinders hadden 5 tot 7 ha aardbeien. Voor het plukken waren seizoenkrachten nodig. Timmers, een boer van de Zalmplaat, had ook een groot areaal aardbeien, waar in de zomer een paar honderd plukkers aan het werk waren.

De teelt van aardbeien was arbeidsintensief; er moest veel geschoffeld worden om het land onkruidvrij te houden. Het gewas kon 3 jaar op een perceel blijven staan, daarna was weer nieuwe grond nodig.

Veel aardbeien werden in “deelbouw” geteeld: de boer stelde land, gerij en mest ter beschikking en de arbeider plantmateriaal en arbeidskrachten. De opbrengst werd dan gedeeld.

Het ras dat hier voornamelijk werd geteeld was Jucunda, een aardbeienras voor de conservenindustrie. Voor dit doel werden ze geplukt zonder dop. Hele goede, snelle en zorgvuldige plukkers konden ze met dop plukken. Met dop brachten ze meer op bij de veiling. In 1925 brachten ze 42-50 cent/kilo op zonder dop en 65-68 cent/kilo met dop.

De aardbeien voor de conservenindustrie werden opgekocht door commissionairs van de verschillende fabrieken, zoals De Betuwe en Hero. De vruchten werden gewassen en in vaten van 150 liter gedaan, afgevuld met water en zwaveligzuur om bederf tegen te gaan, om bij behoefte naar de conservenfabriek getransporteerd en verwerkt te worden.

De strenge winters van 1938-39 en 1939-40 en ziekte in de Jucunda’s gaven de aardbeienteelt een klap. In de Tweede Wereldoorlog had de productie van voedsel voorrang en verdween de aardbeienteelt goeddeels. Na de oorlog herstelde de teelt zich weer, maar toen kwamen de landen als Roemenie en Bulgarije op als concurrent voor de conservenindustrie.

De loonkostenstijging kan ook worden aangemerkt als een factor voor het verdwijnen van de aardbeienteelt en de mogelijkheid om fruit uit alle delen van de wereld per vliegtuig te importeren.

De teelt van aardbeien wordt nu gedaan in kassen of tunnels en op ruggen of op tafels, in de grond of op substraat, maar er is altijd een markt voor de Hollandse Aardbei.

Bron:
Kleine Barendrechtse Historiën
Veiling Barendrecht in vroeger tijden
Historische Vereniging Barendrecht